‘Je vindt het moeilijk hè, het leven loslaten?’ Mama knikt, praten lukt bijna niet meer. Wij, oudste en jongste, zitten naast haar bed. Niet in haar vertrouwde omgeving, maar in het hospice waar we net zijn aangekomen. In de ambulance wezen we naar de vogels en de lucht die ze door het dakraam kon zien. ‘Ik viel,’ zei mama plots. ‘Naar voren… Naar achteren… En op de grond.’ Fleur en ik keken elkaar vluchtig aan. ‘Het is goed. Ik heb dat nodig om te snappen: het kan niet meer thuis.’ Mama sloot haar ogen. De rest van de rit was ze stil. Een groep hospicevrijwilligers heeft ons drieën liefdevol ontvangen. Mama heeft een eigen kamertje en wij de logeerkamer op zolder. Fijn dat er mensen zijn die precies weten hoe ze het mama zo comfortabel mogelijk kunnen maken. ‘Heb je gezien wat voor cool bed je hebt?’ Fleur speelt wat met de knoppen op de afstandsbediening. Mama glimlacht. Ik pak mijn agenda en open haar kleurdoos. Tijd voor rust. Even later klopt een vrijwilliger op de deur. ‘Nellie, alles oké?’ Mama steekt haar duim op en lacht als een pakezel zonder bagage: ‘Reu-ze bedankt!’ ‘Blijven we waken of gaan we slapen?’ twijfelen we de volgende avond. We kiezen voor slapen. De ochtend daarna zien we haar weer: ‘Dag lieve mama.’ Nog één keer ademt ze in en uit.

